Modest Huys (schilder)
|
Modest Huys wordt te Olsene geboren op 25
oktober 1874 en sterft te Zulte op 30 januari 1932.
Reeds op jonge leeftijd werkt hij in het schilders- en
decoratiebedrijf van zijn vader. Rond 1891-92 komt hij echter voor
het eerst in contact met Emile Claus en Huys vat in de jaren '90 het
schilderen ernstig op. In oktober 1900 trekt hij naar de Antwerpse
Academie voor Schone kunsten, op aanraden van Claus. Rond dezelfde
tijd sluit hij vriendschap met August Callens, Victor de Lille,
Vital Morrels, Stijn Streuvels en later ook Hugo Verriest.
Maar de jonge man maakt zijn opleiding aan de academie niet af, en
reeds in 1902 debuteert hij in de Kortrijkse Sint-Lucasgilde. Ook in
de tentoonstellingen van de Gentse Kunst- en Letterkring en in de
driejaarlijkse Salons laat hij zich opmerken. Vanaf 1905 exposeert
hij trouwens in de tentoonstellingen van de kunstkring Vie et
Lumière, in het gezelschap van Georges Buysse, Emile Claus, Anna De
Weert, James Ensor, Jenny Montigny,... Rond deze tijd raakt hij
bevriend met Leon De Smet en Emmanuel Viérin. |
In de vooroorlogse jaren profileert hij zich als een vooraanstaand
vertegenwoordiger van het luminisme, dat hij echter op een persoonlijke
manier naar zijn hand zet. Van in het beging voelt hij zich aangetrokken
door het landelijke leven van de Leie en schildert hij panoramische
landschappen, oogstscènes, kermistaferelen,... waaruit een verfijnd koloriet
en een raak observatievermogen stralen. In La Libre Esthéthique-voorman en
criticus Octave Maus vindt hij een gezaghebbende verdediger van zijn werk.
Na zijn huwelijk met Hélène Sonck verhuist hij in 1909 naar Waregem, waar
hij zijn intrek neemt in het Rozenhuis. Rond deze tijd maakt hij tevens
kennis met Jules Boulez, René de Clercq en Albert Saverys.
Net als vele confraters vlucht Huys bij het begin van de Eerste Wereldoorlog
naar Nederland, maar hij keert reeds in 1915 terug en verblijft
achtereenvolgens in Sint-Baafs-Vijve en Olsene, waar zijn atelier in 1918
vernield wordt. Na de wapenstilstand trekt hij door de verwoeste frontstreek
en schildert hij een uitgebreide reeks puingezichten. In juli 1919 vestigt
hij zich te Wakken.
In de jaren '20 maakt hij vooral in het buitenland ophef, onder meer door
zijn inzendingen voor het Parijse Salon des Artistes Français en de
jaarlijkse tentoonstellingen van het Carnegie Institute te Pittsburgh. In
eigen land trekken vooral de persoonlijke tentoonstellingen te Kortrijk,
Gent, Brugge, Blankenberge, Antwerpen en De Panne de aandacht. Artistiek
formuleert hij een persoonlijk antwoord op het heersende expressionisme.
Door een vrijere factuur, zijn onveranderd kleurgevoel en een poëtische
benadering van zijn themata behoudt hij zijn eigenheid in de woelige jaren
twintig.
De kunstenaar is een welgesteld man wanneer hij eind 1926 een
woonhuis-met-atelier betrekt aan de Leie in Zulte, het Zonnehuys.
|