Paul Demets (dichter)

Paul Demets (°1966) is Olsenaar, licentiaat Germaanse filologie en theaterwetenschapper. Hij geeft les, schrijft poëzie en essays en recenseert poëzie voor de VRT-radio, De Morgen en Knack. Hij ontving ondermeer de Baekelmansprijs van de Koninklijke Academie voor Taal-en Letterkunde (1997) en de Prijs voor Letterkunde van de Provincie Oost-Vlaanderen (2001). In 2002 maakte hij samen met beeldend kunstenaar Marcase de alternatieve kruisweg voor de kerk van Olsene, Haltes. Hij is vast medewerker van Ons Erfdeel en redacteur van Poëziekrant. In opdracht van het Vlaams Fonds voor de Letteren stelde hij in 2003 het dossier Ecrivains Flamands samen voor La Nouvelle Revue Française (Gallimard), een presentatie van de Vlaamse literatuur ter gelegenheid van het Salon du Livre in Parijs. Sinds 2000 werkt hij als dichter met beeldende kunstenaars samen voor de Poëziezomers van Watou. Tijdens de zomer van 2005 zal hij met beeldend kunstenaar en theatermaker Jan Fabre ook samenwerken voor het Festival van Avignon. Momenteel werkt hij aan een nieuwe poëziebundel (Meulenhoff), aan een vertaling van de poëzie van Gottfried Benn (Lannoo/Atlas) en aan de biografie van Paul Snoek (Meulenhoff/Manteau). Publicaties: De papegaaienziekte (poëzie, Meulenhoff, 1999), Vrees voor het bloemstuk (poëzie, DRUKsel, 2002), De wereld van Jan Fabre (essay, Ludion, 2002), Behoud de begeerte (bloemlezing, Lannoo, 2004).

Zulte

Tijd scheert laag, bijt in glijvlucht
uit zwaluwzwart. Achter het raam raakt
een arm een lengte verder van het blad
vandaan. Hier moet een kamer zich te buiten

gaan, hier uitgevloeid over het papier en in
donker in het letterwerk gegroeid. Over
de rivier voert het aan – een aak
die het zilte smaakt, het zulte van de grond.

Een trage aak die roerloos drijft, het water
dat zich schikt – oeverloos komt het op adem.
Een boom die donkert; in zijn takkenwerk
waaiend noten leert, stekelig tijd afweert.

Dan daarboven, inhalig pratend, eenden.
Ze rijten de lucht, de Leie, mij
uit een andere huid. Tongval die mij

wist, vlas, open akker, littekens losgereden
gras. En de arm destijds die het bord schoon
moest vegen, vol bewijs van ondeelbaarheid.

Krijtstof dwarrelt nog. Het is het zulte, het zilte
dat daalt, naar nevel taalt, mij monddood
de woorden op mijn lip verbijt.

Paul Demets

 

 
Nevel met opklaringen (bij het gedicht Zulte)

Een mistige dag in het najaar. Het dorp vraagt om opheldering. Dat doet het altijd: uit contouren van huizen, bomen, weiden, betonnen elektriciteitspalen, een dreef voorwaar, ontplooit zich een landschap in mijn hoofd. De omgeving bevestigt mijn bestaan. De mensen erin herken ik. Om de ruimte te verkennen, moet er een huis zijn. En daarin een kamer en daarin een tafel, met daarop een blad. En ik. Ik luister de omgeving af. Een zeldzaam spraakzame vogel, die ik hoor omdat mijn grootvader me onderscheid leerde, vertaalt het perspectief. Zie mij nu zitten. De omgeving doorziet mij. Olsene klinkt als de holte van het vizier. Uit die diepte ben ik ooit tevoorschijn gekomen. Machelen, rechts van mij, maakt midden in zijn naam een meander. En links Zulte, het zout dat de zotskap van de Firtel op alle wonden legt. Mijn dorp komt dagelijks langs in mij. Doorheen het gezicht van vandaag, de kraaienpootjes van vroeger. Het is mijn mooiste litteken, omdat het mijn kindertijd is die mij dagelijks verlaat. Het heeft mijn tongval. Mijn dorp is een trage aak op de Leie. Het heeft een tijd die niet te vatten is: tijdloos en toch voorbijgaand. Krijtstof dwarrelt nog, want mijn dorp leerde me mijn eerste taal. Het is de nevel die vanmorgen om opheldering vraagt. Mijn dorp wil beschreven worden, maar het is het zulte, het zilte dat zich zuur een weg vreet door het papier. Mijn dorp en ik: we zijn niet ondeelbaar. Onvatbaar verdwijnt het traag uit mijn gezicht. Waar anders dan in een gedicht kan ik het bekijken?

 

×Terug naar de beroemde personen  

×Terug naar de mens en het muzische