Fruitbomen
|
In de meeste boomgaarden
groeien appels en peren. De fruitbomen staan keurig netjes naast elkaar
in lange rijen. Tussen de bomenrijen liggen paden van gras. Hierover
rijdt de fruitteler met de trekker de boomgaard in om zijn werk te doen.
Er bestaan speciale smalle trekkers die goed tussen de bomenrijen door
kunnen. In veel boomgaarden lopen slangen van boom naar boom. Die voeren
water met meststoffen aan. Elke boom krijgt zo precies wat hij nodig
heeft. |
Een
boomgaard is tussen de vijf en vijftien hectare groot, dat zijn ongeveer
tien tot dertig voetbalvelden naast elkaar. Vaak zie je in en om de
boomgaard hoge hagen staan. Deze bomen beschermen de bloemen, bladeren en
vruchten van de fruitbomen tegen te harde wind. De fruitbomen zijn klein;
het zijn laagstammen. Dat is ook de bedoeling van de fruitteler. Kleine
bomen zijn makkelijker te verzorgen dan grote en er passen meer bomen in de
boomgaard. Het belangrijkste is dat de laagstammen al vanaf hun tweede jaar
appels of peren geven. Bij de ouderwetse hoge fruitbomen duurde dat wel tien
jaar of langer.
Laagstammen geven zo snel vruchten doordat ze uit twee gedeelten bestaan.
Het onderste gedeelte van de stam met de wortels heet de onderstam. De
onderstam groeit langzaam waardoor de fruitboom klein blijft. De fruitboom
gebruikt maar een klein beetje voedsel voor de groei van takken en bladeren
en de rest voor de groei van appels en peren.
Het
bovenste gedeelte met de takken, de bladeren en de vruchten heet de ent. De
boomkweker heeft de onderstam en de ent, toen ze nog heel klein waren, met
entwas en binddraad aan elkaar vastgemaakt. Hij noemt dit: enten. De
entplaats kun je nog terugvinden bij een volwassen boom; op die plek net
boven de grond is de stam een beetje dikker. Kijk maar naar deze appelboom.
Appels plukken
Van een volwassen boom van
vijf jaar oud kun je wel honderddertig appels plukken. Je plukt ze in
september of oktober, wanneer ze rijp zijn. Appels plukken is een
handigheidje: je knikt het steeltje en breekt ze zo voorzichtig van de tak
af. Maar het is ook een heel karwei, de fruitteler kan niet in zijn eentje
de boomgaard leegplukken. Hij vraagt de hulp van huisvrouwen of van oudere
kinderen die na schooltijd en op zaterdag wat geld willen verdienen.
Fruit
wordt met de hand geplukt, fruitplukmachines zijn nog niet uitgevonden.
Appels moet je heel voorzichtig behandelen, alsof het eieren zijn. Dat
kunnen onze handen beter dan machines. Ook is het nog te moeilijk voor een
machine om de appels in de boom op te zoeken en ze dan voorzichtig neer te
leggen.
De
pluksters en plukkers leggen de appels zachtjes in grote kisten. Soms wordt
een pluk-o-trac gebruikt. Dat is een combinatie van lopende banden die de
plukkers tot vlakbij een boom kunnen trekken. Ze leggen de appels erop. De
banden brengen ze naar een apparaat dat kistenvuller heet. Dit legt de
appels voorzichtig in de kisten. Een deel van de oogst gaat direct naar de
veiling en wordt verkocht. De rest gaat voor een paar weken of maanden de
koelcel in.
In deze
afgesloten ruimte is het koud. De lucht is er van een andere samenstelling
dan buiten. Hierdoor blijven de appels sappig en worden ze niet rimpelig. De
fruitteler verkoopt de appels uit de koelcel als hij er een goede prijs voor
kan krijgen. Door de koelcellen kunnen wij het hele jaar verse appels en
peren eten.
Op de veiling brengt de ene
soort fruit meer geld op dan de andere. Ook kan het ene ras meer geld
opbrengen dan het andere ras. Welke fruitsoort en welk ras het meest
opbrengen verschilt per jaar. Om ieder jaar geld te kunnen verdienen, telen
de meeste fruittelers meer dan een soort fruit, bijvoorbeeld behalve appels
ook peren of pruimen. Bovendien groeien er verschillende rassen appels en
peren in de boomgaard.
|